Biografie van Hans Fallada

Rudolf Wilhelm Friedrich Ditzen, de latere schrijver Hans Fallada, wordt in 1893 geboren in Greifswald, een stadje aan de Oostzee, in een conservatief, bemiddeld milieu. Hij is vaak ziek en leest dan thuis stiekem alle boeken van zijn vader, zoals Flaubert, Daudet en Zola ‘rond mijn tiende of elfde’. Na een verkeersongeluk op zijn vijftiende raakt hij achter op het gymnasium. Daar begint zijn labiele, pessimistische aard zich te openbaren. Twee jaar later blijkt hoe erg hij eraan toe is, door een voorval dat de krantenvoorpagina’s haalt. Rudolf en een schoolvriend doen een gezamenlijke poging tot zelfmoord en ensceneren dit, om hun families schande te besparen, als een duel om een meisje. De gebruikte vuurwapens zijn echter niet even betrouwbaar: de vriend sterft, Rudolf raakt zwaargewond.

Na zijn verblijf in het ziekenhuis wordt de verwarde, depressieve adolescent in een psychiatrische kliniek opgenomen. Aangezien hij ontoerekeningsvatbaar is verklaard, is een burgerlijke, ambtelijke loopbaan geen optie meer en bij het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog hoeft hij het leger niet in.

Van het platteland trekt hij naar Berlijn, waar hij ten prooi valt aan drank, morfine en cocaïne. In de jaren twintig – de hyperinflatie – maakt hij zich schuldig aan verduistering en moet tweemaal de gevangenis in. Het gedwongen afkicken helpt hem nauwelijks, zoals ook toekomstige opnames in psychiatrische en ontwenningsklinieken nooit lang effect zullen hebben: hij zal blijven vluchten in alcohol en verdovende middelen.

Het verandert wanneer hij Anna Margarete Issel trouwt. Met ‘Suse’, zoals hij haar noemt, vindt hij liefdesgeluk en krijgt hij drie kinderen. Ook veel later, als hij de huiselijke idylle tot de grond toe heeft afgebroken, geholpen door een reeks minnaressen, blijft Suse zijn steun en toeverlaat.

Uitgever Rowohlt biedt hem kansen, en Hans Fallada, zoals hij inmiddels heet, breekt in 1932 door met zijn vierde roman, Kleiner Mann – was nun? Na het expressionisme van zijn beginperiode heeft hij zich bekeerd tot de nieuwe zakelijkheid, en dit boek over een armoedzaaier tijdens de economische crisis van de jaren twintig is in de woorden van Folkertsma ‘een echte reportageroman met een filmisch karakter’. Wat nu, kleine man? wordt een internationaal succes; het geld stroomt binnen. Tegen deze tijd heeft Fallada zijn vaste werkwijze ontwikkeld, die inhoudt dat hij elk manuscript onder hoogspanning en in sneltreinvaart schrijft en na afloop door zijn vrouw bij de dichtstbijzijnde psychiatrische instelling wordt afgeleverd.

Terwijl bijna iedere serieuze schrijver onder het opkomende nazisme uit Duitsland vertrekt, schrikt Fallada voor ballingschap terug. Met grote tegenzin doet hij in zijn boeken concessies aan de nieuwe machthebbers, maar hij zit tussen twee vuren. Voor de nazipers is het duidelijk dat de ware nationaal-socialistische geest bij hem ontbreekt. De exil-tijdschriften veroordelen zijn werk, omdat ze er gelijkgeschakelde, fascistoïde kitsch in zien.

Na de oorlog werkt hij met de communisten samen, maar zijn weifelmoedigheid in de nazitijd wordt hem nagedragen. In 1947, kort na voltooiing van Jeder stirbt für sich allein, sterft hij op 54-jarige leeftijd, alleen, verwaarloosd, vergiftigd door nicotine, alcohol en slaapmiddelen.