Grand Hotel Europa – Ilja Leonard Pfeijffer

Pas op voor de massatoerist

We zijn al bijna 500 bladzijden onderweg in Grand Hotel Europa als de hoofdpersoon, de schrijver Ilja, de spraakmakende tentoonstellingen bezoekt van Damien Hirst in Venetië. Beelden, uit zee opgevist, zogenaamd klassiek, maar met moderne toevoegingen, meer dan levensgroot. Kitsch in het kwadraat en er daardoor aan ontstijgend. ‘Zo moet ik schrijven,’ denkt Ilja. ‘Groots moet het zijn, en overdadig, een overweldigende orgie van fantasie met de technische perfectie van de commercieelste kitsch.’ In die opzet is Grand Hotel Europa volledig geslaagd.

De roman begint met de intrek van Ilja in het Grand Hotel Europa. De schrijver heeft net zijn geliefde, de kunsthistorica Clio, verlaten en in het hotel dat zijn beste tijd achter de rug heeft zal hij beginnen met het verhaal over hun liefde. Voor het hotel treft hij de jonge piccolo Abdul aan; binnen heerst de oude, vormelijke majordomus meneer Montebello. Pfeijffer dwingt de lezer direct tot een andere interpretatie waarin het hotel symbool staat voor het oude Europa dat krampachtig vasthoudt aan zijn antieke waarden, terwijl op de drempel de vluchtelingen uit Afrika staan. Als het hotel dan ook nog eens wordt overgenomen door een Chinese eigenaar, dan weet je dat de rol van Europa in de wereld drastisch aan het veranderen is.

De 550 pagina’s tellende nieuwe roman is gedurfd omdat het dit soort grote thema’s aan de orde stelt, maar tegelijkertijd behoudt de roman ook een lichte toets door andere verhaallijnen. Zo wordt beschrijving van de liefde voor de grillige en veeleisende Clio bijzonder grappig als ze gezamenlijk op jacht gaan naar een onbekend schilderij van Caravaggio. Ilja volgt zijn geliefde van Genua naar de nieuwe woonplaats Venetië waar allerlei sporen naar het schilderij doodlopen. De uitzinnige theorieën over wie het schilderij op welke manier heeft doorgespeeld aan anderen, inclusief zoektochten op vreemde plekken, met geheime deuren en verborgen gangen is een heerlijke parodie op Dan Brown-achtige bestsellers die ook van de grootste onwaarschijnlijkheden aan elkaar hangen.

Terwijl Clio werkt aan haar carrière als kunsthistoricus, raakt Ilja betrokken bij een documentaire van kunstzinnige types die een megalomaan project op touw zetten zonder dat ze een weldoordacht plan op papier hebben. Ilja doet hen het idee aan de hand om het massatoerisme als thema te nemen. Het is de bedoeling dat er allerlei steden op de wereld in de documentaire worden gefilmd, mits er genoeg subsidie binnenkomt, maar behalve Venetië wordt alleen Giethoorn aangedaan. Dat leidt andermaal tot een kolderieke scène waarbij twee echtparen tegen elkaar opbieden wie de meest authentieke reiservaring heeft gehad, terwijl op de achtergrond Giethoorn overlopen wordt door de Chinezen die de inwoners op hun beurt als attractie bejegenen.

Ondanks die satirische momenten is de centrale gedachte van Pfeijffer wel ernstig. Wordt Europa niet steeds meer een reservaat waarin men zich vol trots beroept op een roemrijk verleden, terwijl de rest van de wereld gericht is op vernieuwing? Krijgen we, nadat we jarenlang de wereld hebben gekoloniseerd of verpest met onze toeristische nieuwsgierigheid, nu niet onze trekken thuis met vluchtelingenstromen en massatoerisme uit de rest van de wereld? Ook Grand Hotel Europa verandert langzaam. Het geschilderde portret van Paganini wordt vervangen door een foto van Parijs; de Chinese kamer wordt door de nieuwe Chinese eigenaar veranderd in een Engelse pub die reëler oogt dan dan de pubs in Engeland. De Chinese gasten die het hotel nieuw leven inblazen en de oude gasten van hun vaste plaatsen beroven, genieten met volle teugen van dit nagemaakte echte Europagevoel.

Soms schiet Pfeijffer een beetje door, want er zitten ook wel lange, ietwat saaie essayistische stukken over toerisme in het boek die de boodschap er inhameren. Daarnaast is de typering van de massatoerist een beetje karikaturaal: de barbaar in korte broek die geen weet heeft van kunst en cultuur en daarmee de echt geïnteresseerde voor de voeten loopt. En dan hebben we het nog niet eens over die amorfe horde Chinezen. Er staat gelukkig wel weer een briljant vioolspelend, maar clichématig Chinees meisje tegenover dat een concert geeft in het hotel en Paganini op het programma heeft staan. Dankzij de Chinezen keert de cultuur weer terug. Ik had er een beetje moeite mee om de massa-toerist zo verketterd te zien worden, want ik denk ook aan mijn eigen ouders die in busreizen naar allerlei steden toe reisden en daar in mijn ogen het volste recht toe hebben, ondanks dat zij niet tot de elite gerekend kunnen worden. Als Clio ervoor pleit dat de toegangsprijzen zo hoog worden dat het grote publiek de bezienswaardigheden links laat liggen, dan hoop je toch vooral dat er een steentje uit een oud kasteeltje losraakt en haar nekje breekt. Gelukkig zit deze roman zo vol ironie en zelfironie, ook over het eigen toeristische gedrag dat geen haar beter is dan dat van de anderen, dat je je lichte wrevel kunt bedwingen.

Je blijft lezend in deze roman steeds op je qui-vive. Er zitten zoveel verwijzingen in naar de Europese kunst en literatuur – ook het vluchtelingenverhaal van Abdul is op een briljante manier verweven met een historische tekst – dat je bang bent dat je het meeste over het hoofd ziet. Ja, ik zie dat de zin ‘De organisatie van een congres kost meer tijd dan je denkt, en zelfs als denkt dat het meer tijd kost dan je denkt, kost het nog altijd meer tijd dan je denkt.’ een verwijzing is naar een gedicht van Judith Herzberg, de dichteres die hij uit zijn omvangrijke bloemlezing heeft gelaten; maar over hoeveel zinnen heb ik heen gelezen? Grand Hotel Europa zit vol, misschien boordevol. Pfeijffer zet alle registers in en speelt moeiteloos met alle genres. Een spektakelstuk.