De vrouw met het rode haar – Orhan Pamuk

Oei, een boek van een winnaar van de Nobelprijs voor de Literatuur, dat zal wal heel zware kost zijn. Daar begin ik maar niet aan. Dat is een regelmatig gehoorde opmerking wanneer je iemand een roman van een laureaat onder de neus duwt. Angst voor elitair gedachtegoed. Goed, Herta Müller bijvoorbeeld heeft een totaal eigen, sterk poëtisch idioom dat je moet liggen, moet kunnen voelen. Maar er zijn tientallen ‘Stockholmwinnaars’ op te noemen die pure verhalenvertellers zijn.

Ingetogen zoals Patrick Modiano, vermakelijk zoals de Chinees Mo Yan, psychologisch sterk zoals Alice Munro of geëngageerd als Mario Vargas Llosa en Gustave Le Clézio, of, nog verder terug, zwijgzaam als John Coetzee en magisch-realistisch als Gabriel Garcia Márquez. En voor de huidige laureaat van dienst, tot ergens later deze maand oktober, Bob Dylan, kun je gewoonweg een koptelefoon opzetten.

(Wie zal het ditmaal worden? Er zijn genoeg schrijvers die het verdienen. Maar de criteria van het comité in Stockholm waren, zijn en blijven ondoorgrondelijk. Laat ze eens gek doen daar: Graham Swift, Philippe Claudel, Jón Kalman Stefánsson, David Grossman, Aharon Appelfeld.)

Orhan Pamuk (1952) brak in 1990 wereldwijd door met zijn roman Het zwarte boek en ontving als enige Turkse schrijver tot nu toe in 2006 de hoogst haalbare ereprijs op het gebied van de literatuur. Pamuk beschrijft in zijn werk de sterk uiteenlopende leefgewoontes in zijn land, in die zin de tegenstellingen tussen oost en west, tussen platteland en stedelijk gebied, en ook het contrast tussen christendom en islam, tussen de opvattingen van het Westen en die van het Oosten.

Ook zijn nieuwste roman De vrouw met het rode haarhandelt over het conflict tussen stad en platteland en onderzoekt daarnaast de verhouding tussen vader en zoon, tussen leermeester en leerling. De stijl van Pamuk is vloeiend met behoud van een zekere oosterse mystiek. Je voelt dat hij enerzijds een sterke band met traditie heeft, maar hij beheerst daarnaast – wat valt er ook te verwachten na een half schrijversleven – de moderne technieken volledig. Vanaf de eerste pagina komen de personages tot leven, wil je weten wat hen bezielt en hoe het hen vergaat.

Meneertje Cem is een jongeling die alleen met zijn moeder opgroeit. Zijn vader, een apotheker, is uit beeld verdwenen door zijn politieke activiteiten enerzijds, anderzijds door een verzengende liefde. Het plan om te gaan studeren lijkt van de baan. Waar moet immers het geld vandaan komen voor het toelatingsexamen? Studiebol Cem, dol op boeken, dol op oude geschiedenissen, steekt zijn poezelige handen uit de mouwen en gaat tijdelijk in de leer bij een charismatische waterputtenbouwer annex verhalenverteller.

Eigenlijk wilde ik schrijver worden. Maar na de gebeurtenissen waarover ik het hier zal hebben, ben ik ingenieur in de aardwetenschappen en aannemer geworden.

Wordt het ook een doorkijkje in de wordingsgeschiedenis van Pamuk als schrijver? Een heel klein beetje misschien. Pamuk zet je, zo wordt achteraf duidelijk, op het verkeerde been. Het is niet Cem die dit boek uiteindelijk schrijft, maar iemand anders die zijn leven nauwgezet optekent naar aanleiding van het verhaal dat vrouw met het rode haar doet.

De roman is in drieën opgedeeld. Het eerste deel is heel ruraal. Een bloedhete afgelegen vlakte waar Mahmut de tanige puttengraver meter na meter vordert zonder water te vinden. Met een lier moet de zestienjarige Cem, voorheen werkzaam als hulpje bij een boekhandel, de ingehakte aarde en – wanneer ze pech hebben – de stukken rots naar boven takelen. Na afloop krijgt Cem in het vlak bij het alsmaar uitdijende Istanbul rustige stadje dagelijks een glas thee op een terras. De bemoedigende blik die op een avond een mooie wat oudere vrouw met rood haar hem toewerpt, houdt hem dag na dag, week na week gaande.

Pamuk verwerkt hier op ongekunstelde wijze middels Mahmut en ‘goed ingevoerde literatuurstudent’ Cem zowel westerse als oosterse literatuur. Het verhaal van Oedipus, waarbij de zoon de vader doodt, en een oosterse sage over een koning die zijn zoon dood. Er komt geen einde aan de tientallen meters diepe tunnel, dus Reis naar het middelpunt der aarde van Jules Verne is een logische keuze. Evengoed komt een sprookje over een prins die zijn vader in een diepe put achterlaat voorbij, alsook het Bijbelse verhaal over Jozef die in de put wordt geworpen.

Bijbelteksten en Koranverzen ‘gebundeld’. Verschillende gezichtspunten over het zelfde onderwerp. Pamuk laat feitelijk zien dat we als mens in west en oost niet zoveel verschillen. Zoals Mahmut steeds weer andere lagen, andere grondsoorten en gesteenten tegenkomt, zo graaft de schrijver in de aardse historie.

Cem kijkt tegen Mahmut op en is tegelijk bang voor hem. Mahmut is een leermeester, maar ook een strenge surrogaatvader aan wiens blik niets ontgaat. De vrouw met het rode haar blijkt een actrice die bij een rondreizend theater werkt. Men gebruikt klassiekers om op subtiele wijze sociaal-politieke kritiek te geven op het dagelijkse leven in die tijd. (Iets waar machthebbers, ook al begrijpen ze de nuance, de ironie soms niet helemaal, doodsbenauwd voor zijn.)

Het draait er uiteindelijk op uit dat de vrouw met het rode haar toegeeft aan de schuchtere avances van de ex-lyceumjongen. Voor het eerst deelt hij het bed met een vrouw. Prachtig hoe Cem met de arrogantie van de vroege jeugd denkt dat het haar om hem te doen is, dat hij een soort ‘wonderboy’ is. Er zijn natuurlijk andere redenen, die later in de roman duidelijk worden gemaakt.

Het eerste deel eindigt met een cliffhanger, een trauma dat het verdere leven van Cem bepaalt. Nadat Cem een volle emmer per ongeluk (?) in de put heeft laten vallen, blijft het stil beneden. Geen gevloek. Heeft hij zijn leermeester, zijn surrogaatvader gedood? Het prangende verhaal dat iemand als vanzelf tot een schrijver maakt. (Grapje van Pamuk, een gedachte van Cem: ‘Misschien zou ik zelfs een roman schrijven over de Vrouw met het rode haar.’)

Deel twee is een verhaal over schuld en over de gevolgen van de ontkenning. Zelfkwelling en zelfbedrog. Doen alsof er niets is gebeurd, maar Mahmut en de roodharige vrouw zijn permanent in zijn gedachten. Tegelijkertijd wordt het rurale stadje in dit deel opgeslokt door de moloch Istanbul. Het eens behoorlijk vredige stadje – ook al was er wel een kazerne – wordt een buitenwijk. Cem, die zich begraven heeft in zijn werk als aannemer, wordt rijk, trouwt een vrouw, maar blijft kinderloos. Zijn bedrijf is zijn kindje, zijn zoon.

Je voelt het eigenlijk al een tijd aankomen. De geschiedenis, de historie, de verhalen herhalen zich nu eenmaal. Er komt een confrontatie met het verleden. Hij moet figuurlijk en letterlijk terug naar de put. Langzaam wordt duidelijk waarom de vrouw met het rode haar zo gewillig was. Leek Cem in die dagen soms heel sterk op iemand? Van wie is de dichterlijke en tegelijk woedende en onaangepaste zoon die de roodharige heeft gebaard? Op pagina 252 eindigt het tweede deel met een mooi open einde. Even tevoren heeft iemand, men raadt wel wie, tegen Cem gezegd, dat men bij een gepassioneerde daad niet aan de gevolgen denkt. Wanneer je dat zou doen, kun je niet vrij zijn. ‘Vrijheid betekent de geschiedenis en de moraal vergeten.’

In deel drie komt de roodharige aan het woord. Het heeft iets uitleggerigs, maar het is begrijpelijk. De schrijver kán bijna niet anders. Hierin zit de verklaring van alles, van het perspectief, van, zo men wil, het plot. ‘Het leven herhaalt de legende.’ De vrouw met het rode haar geeft degene die dit verhaal optekent nog een advies: ‘In de laatste scène moet je boek én oprecht zijn én als een sprookje.’ Dat geldt niet alleen voor een scène dat geldt voor alle verhalen, voor de literatuur in het algemeen.

Guus Bauer