Dit zijn de namen – Tommy Wieringa

Dit zijn de namen
Tommy Wieringa


Flaptekst

Pontus Beg is commissaris van politie in Michailopol, een perifere grensstad in de steppe. Als de winter invalt, wordt er een groep uitgeteerde vluchtelingen gesignaleerd in de straten van zijn stad. Niemand weet wie zij zijn, hun spookachtige aanwezigheid veroorzaakt angst en onrust. Als ze uiteindelijk worden opgepakt, wordt in hun bagage het bewijsstuk van een gruwelijke misdaad gevonden. Stukje bij beetje ontrafelt Pontus Beg de toedracht, en daarmee de geschiedenis van hun helletocht.
De barre reis van de migranten raakt gaandeweg het onderzoek verweven met de ontdekking die Pontus Beg doet over zijn eigen afkomst. De ontmoeting met een oude rabbijn, de laatste Jood van Michailopol, leert hem de werkelijkheid kennen over zichzelf. Zijn plaats in de wereld is een andere dan hij altijd heeft gedacht. 
Dit zijn de namen is een waar kunststuk: Tommy Wieringa weet de duistere binnenwereld van de mens met humor en wijsheid te verbinden aan de grotere thematiek van immigratie, de vraag naar wie wij zijn, en of verlossing mogelijk is.

Eerste zin

Pontus Beg was niet de oude man geworden die hij zich had voorgesteld. Er ontbrak iets aan. Er ontbrak zelfs tamelijk veel aan.

Samenvatting

In deel I zijn twee verhaaldraden die zich onafhankelijk van elkaar ontwikkelen. In de structuur van de roman wisselen de verhaallijnen zich af.

De draad van Pontus Beg 

De roman begint in Michailopol, een niet bestaande grensstad ergens in de steppe van de Oekraïne. Het stadje ligt er volstrekt verlaten en afgesloten van de wereld. We  maken in dit decor kennis met de 53-jarige politiecommissaris Pontus Beg. Zijn enige lichtpuntje in zijn grauwe wereld en grijze bestaan is de maandelijkse vrijpartij met zijn huishoudster, die er een andere relatie met een vrachtwagenchauffeur op na houdt (‘Beg beschouwde de regeling als een ideaal huwelijk, in Zita’s gedachten was het een uitstekende betrekking’). Pontus’ kinderloze bestaan biedt een even desolate aanblik als het landschap. Pontus is een gelaten burger met een merkwaardige voorkeur voor de wijsheden van de filosoof Confucius. Hij eet gehaktbrood en drinkt bier in Tina’s Bazooka Bar – Tina was een prostituee, maar serveert nu gewoon eten en drank. Zijn bestaan is ‘ingericht op het bestrijden van pijn en ongemak’, maar hij is ‘soms jaloers op de alcoholisten en de junks met hun trampolineleven, van laag naar hoog, van hoog naar laag, net zo lang tot ze geen tand meer in hun mond hebben en een langzame, ellendige dood sterven’.
Pontus Beg heeft het als man van zijn leeftijd niet naar de zin. Hij heeft ook wat lichamelijke problemen (doorbloedingproblemen in zijn benen) maar vooral mentale, wat duidelijker wordt als er in de stad een oude rabbijn sterft. Die moet op Joodse wijze worden begraven, maar hoe moet dat? Leeft er nog wel een tweede Jood in de stad? Die blijkt er te zijn, een andere oude rabbijn die geen goed woord over heeft voor de gestorvene (‘Hij was een slecht mens. Ik ben blij dat hij dood is’), maar hem toch begraaft. Pontus Beg herinnert zich dan ook het liedje dat zijn moeder voor de kinderen zong. Het blijkt een oud Jiddisch liefdesversje te zijn. Zou Pontus soms van joodse afkomst zijn? Dat roept een verlangen in hem wakker, het verlangen om de Jood van zijn moeder te zijn. Hij gaat zelfs de Thora bestuderen.
Maar hij laat ook in een hoofdstuk zien dat hij een keiharde exponent van het systeem is: hij arresteert een vrachtwagenchauffeur die te hard zou rijden en doet zo mee in het systeem van corruptie dat de politie in zijn stad heeft opgezet en waarvan ze met zijn allen de opbrengsten delen. Hij mept de man ook met gemak zonder enige scrupules in elkaar. Weinig menslievend derhalve. De lading wordt later bovendien gestolen door een zware crimineel en van hem ontvangt Pontus een bedrag ter vergoeding. Zo werkt het systeem. Hij neemt ook weer contact op met zijn zus en hij vraagt haar of ze het liedje van zijn moeder ook kent. Hij begint steeds meer te denken dat hij joods is. Hij gaat daarom met de rabbi naar een plek waar hij in het diepste van de aarde zich zou kunnen reinigen in een bad. Hij zou dat graag willen. Hij vertelt in een flashback ook over zijn verkering met het meisje Lea met wie hij drie jaar is omgegaan, waarna ze het per telefoon uitmaakte. Dat is al weer 23 jaar geleden. 

De draad van de vluchtelingen

Een groep vluchtelingen heeft met geld en valse papieren een mensensmokkelaar kunnen inhuren die hen met een vrachtwagen over de grens moet smokkelen op weg naar een betere toekomst. Ze gaan weg onder het motto van de één zijn dood, is de ander zijn brood. Wanneer ze bij de grens gekomen zijn, ziet de jongen onder de vluchtelingen inderdaad uniformen van grenswachten e.d. maar het is later duidelijk dat ze geflest zijn en dat ze helemaal niet over de grens van een beter land zijn gezet. Daarna maken ze een barre helletocht die sterk doet denken aan de tocht van het volk van Israël in het Oude Testament. Er wordt gesproken over een lange man, een stroper, een vrouw, de man uit Asjchabad een jongen, een Ethiopiër en ene Vitaly. Ze lijden honger en sterven van de dorst. De lange man en de Ethiopiër raken op een zeker moment achter bij de anderen, maar weten toch weer aan te sluiten. Voor de neger hebben de anderen de meeste angst: hier komt het motief van de onderdrukking van een ander ras toch ook naar voren: hij krijgt de schuld van de ellende en wanneer hij een keer één van de andere mannen aanraakt, krijgt die een zweer in op die plek. Op een zeker moment sterft de lange man en gaan ze zonder hem verder. Wanneer de jongen op een morgen opkomt, heeft iemand van de groep de Ethiopiër om het leven gebracht. Niemand vertelt wie het heeft gedaan, maar zijn hoofd is van zijn romp gescheiden. Dat hoofd nemen ze op de rest van de reis mee. Dat element verwijst naar de reis van het volk van Mozes: daarbij werden de beenderen van Jozef veertig jaar lang meegedragen. Het hoofd krijgt magische betekenis, want de zwervers denken dat het hoofd hun de weg al wijzen naar het Beloofde Land waarna ze op zoek zijn. De vrouw heeft intussen een relatie aangeknoopt met de man van Asjchabad en na verloop van tijd blijkt ze zwanger te zijn.
In deel II zijn beide verhaallijnen samengekomen. De groep zwervers heeft Michailopol bereikt waar ze angstige gevoelens bij de  bevolking oproepen. Ze zien er uit als levende doden (de zg. ‘ondoden’) en lijken op die manier op mensen die uit een concentratiekamp zijn verlost. De burgemeester van Michailopol wil dat de politiemensen van Pontus Beg de vluchtelingen  oppakken. Ook Pontus gaat zich ermee bemoeien, maar het is een andere Pontus dan die uit deel I. Hij lijkt zich vereenzelvigd te hebben met de vertegenwoordigers van het Joodse geloof en dan voelt hij zich ook verwant met de vluchtelingen, want ook de Israëlieten hebben door de woestijn moeten zwerven. Hij komt bovendien tot de lugubere ontdekking dat ze een hoofd hebben meegedragen, als een soort relikwie. Iemand van de groep heeft blijkbaar een moord gepleegd en Pontus wil er wel achter komen wie dat heeft gedaan, maar de leden van de groep lijken niet bereid te vertellen wie dat is. De jongen vertelt nog het meeste aan Pontus. Ook worden nu enkele zaken verteld die op de steppe hebben plaatsgevonden (het leegroven van een kippenhok en de eigenaresse eenzaam achterlaten zonder voedsel, waardoor ze de hongerdood zal hebben gekregen). De zwervers zijn hard. Dan hoort Pontus van de vrouw dat ze zwanger is: in het broodmagere lichaam blijkt een vrucht te zitten en voortijdig brengt de zwakke vrouw een gezond kind ter wereld (op 19 december). De vrouw zelf zal het niet overleven. Ze geeft het kind ook vergeefs de borst: er komt geen melk uit haar lichaam en de keiharde Beg blijkt heel menselijk als hij een lang verwacht kind in zijn armen houdt.
In het deel “Voorjaar” gaat Pontus Beg met de jongen die hij nu de kleine Mozes noemt naar een plaats vanwaar ze naar het Beloofde Land kunnen kijken. Beg zegt tegen de jongen dat hij Jood moet worden, dan kan hij altijd papieren krijgen voor Israël. Dan zullen ze de papieren van de jongen moeten veranderen: hij moet de zoon van de jood geworden Pontus worden: dan wordt hij ook jood en hij zal Hebreeuws moeten leren. De roman eindigt op deze wijze hoopvol, want de jongen wil wel doen wat Pontus aanraadt.

Motto

“De Meester zei: ‘Zolang je ouders nog leven, reis dan niet ver weg. Indien je op reis gaat, laat ze dan weten waar je naar toe gaat.” 
Dat is een helder en begrijpelijk motto voor een queesteroman. (*)

Titelverklaring

“Dit zijn de namen” verwijst naar de Bijbel en in het bijzonder naar de beginpassage van het boek Exodus (Uittocht) Exodus 1 vs. 1 Dit nu zijn de namen der zonen van Israël, die in Egypte gekomen zijn, met Jakob; zij kwamen er in, elk met zijn huis. Het gaat over de groep Joden die 40 jaar door de woestijn hebben gezworven, op zoek naar het beloofde land. In de roman van Wieringa zijn veel parallellen te trekken tussen de vluchtelingen van vroeger en nu. Wat de namen betreft is er nog het volgende op te merken: in de verhaaldraad van de vluchtelingen worden ze alleen eerst zonder naam aangeduid, maar wanneer ze in deel II met de commissaris spreken krijgen ze allen een naam. Dan krijgt de titel van de roman in dit deel dus ook een aanvullende betekenis van “dit zijn de namen” van de mensen die op de steppe gezworven hebben. 

Structuur & perspectief

Er zijn drie delen in deze queesteroman: Najaar, Winter en Voorjaar.  Deze drie delen zijn onderverdeeld in genummerde en getitelde hoofdstukken.
Deel I in 24 hoofdstukken. Deel II in 14 hoofdstukken en Deel III in slechts 1 hoofdstuk: ‘Kleine Mozes.’ In totaal zijn er dus 39 hoofdstukken.
In het eerste deel zijn er twee verhaallijnen: Pontus Beg die in zijn stad commissaris van politie speelt en er achter komt dat hij van joodse afkomst is. De andere verhaallijn betreft de queeste door de steppe van een aantal gelukszoekers. In deel II zijn de lijnen samengekomen en in deel III spreekt Pontus met de jongen uit de groep zwervers over de toekomst.
In deel I lijken de twee verhaaldraden qua tijd synchroon te verlopen. In deel II wordt  de chronologische volgorde enkele keren doorbroken, want de zwervers zijn al in de stad van Beg en in enkele hoofdstukken wordt dan weer terugverteld over wat er tijdens de vlucht is gebeurd. Deel III is zoals hierboven gesteld slechts 1 hoofdstuk.
De verteller lijkt in deel I waar het de oneven hoofdstukken betreft vooral een personale verteller (vanuit Pontus Beg), maar de lezer merkt toch wel de aanwezigheid van een alwetende verteller op. De even hoofdstukken leveren een alwetende verteller op die beschrijft wat de vluchtelingen meemaken op hun barre tocht. In deel III lijkt meer  te worden verteld door de hij-verteller Pontus. De o.t.t. en de o.v.t wisselen elkaar (onregelmatig) af.

Decor

De verteller geeft weinig prijs over de tijd waarin het verhaal speelt. We weten dat in deel II de maand december een rol speelt, want de baby die geboren wordt uit de vrouw die op de vlucht is geslagen, wordt op 19 december geboren. Hij heeft immers ook de functie van redder van de mensheid en is dus een nieuwe Messias voor de groep vluchtelingen en voor Pontus. Wel moet er sprake zijn van een actueel verhaal, want internet komt in de tekst voor.
In deel III wordt gesproken over de hoop op het bereiken van het Beloofde Land en dat is twee weken na de bevalling van dat kind, waardoor je net in het nieuwe jaar zit. Een mooie maand voor een nieuw begin.
Het decor speelt zich af in een niet bestaande plaats Michailopol, een grensstad ergens in de steppe van de Oekraïne. De andere verhaallijn speelt op de steppe, een ruimte die te vergelijken is met de woestijn waardoorheen het volk van Israël onder leiding van Mozes trok. Ook de groep vluchtelingen is op weg naar het Beloofde Land (het symbool voor de betere toekomst). De steppe als decor wijst natuurlijk op eenzaamheid: de zwervers zijn allemaal eenlingen die vluchten voor het verleden: de één zijn dood is de ander zijn brood of schoenen.

Stijl

De stijl van Wieringa is helder en fraai. Hij schrijft aan de ene kant wat afstandelijk wat ook met zijn vertellerfiguur samenhangt maar hij gebruikt ook een onderkoelde humor. Op elke bladzijde komt wel beeldspraak voor en die kan soms heel origineel maar altijd treffend zijn.
Enkele voorbeelden daarvan zijn:

–        “Vrouwen , denkt Pontus Beg, zijn de lastdieren van het geloof, op hun rug dragen ze het heilige door de wereld.“ (blz. 11)
–        “Elk woord dat ze spraken, smaakte naar roestig ijzer.“ (blz. 14)
–        “Hij rende op een grote schuur af. De spanten waren doorgerot, het dak hing door als de rug van een oud paard.“ (blz. 18)
–        “De tandtechnieker had goed werk geleverd: als ze lachte was het alsof ze een kist juwelen opende.” (blz. 20)
–        “Het tweede deel van de avond was een rusthuis, waarin je gelaten op je einde wachtte. Een beetje verbaasd, zonder veel hoop op genade.“ (blz. 36/37)
–        “Hij zou zich zoekmaken, als een muntstuk zou hij wegrollen tussen de tegels en nooit meer gevonden worden.“ (blz. 48)

In deze roman die ook inhoudelijk sterk doet denken aan de tekst van het tweede Bijbelboek Exodus (vgl. de tocht door de woestijn van het volk der Israëlieten onder leiding van Mozes) komen ook verwijzingen naar de Bijbel voor.
Enkele voorbeelden:
–        “Neemt dit brood, want het is mijn lichaam, had Jezus van Nazareth tijdens het Laatste Avondmaal tegen zijn discipelen gezegd. “Neemt dit lichaam, want het is mijn brood”, zei Tina Bazooka tegen haar klanten.“ (blz. 27)
–        “Waarachtig, ik verzeker u: als één graankorrel niet in de aarde valt en niet sterft, blijft het één graankorrel, maar wanneer hij sterft draagt hij veel vrucht.“ (blz. 38)
–        “Hoe kunt u zoo leven? Zo zonder geschiedenis? Wij Joden, we hebben lange tenen en een geheugen dat tot vierduizend jaar teruggaat! Sommige mensen, ze willen niet meer weten waar ze bij horen.” (blz. 126)
–    “Hij is toch jouw vriend?”, snerpte de vrouw
Zijn zachte stem: ”Hij is mijn vriend niet. (verwijst naar de verloochening van Jezus door Petrus) (blz. 134)
–        Mozes heeft het Heilige Land nooit betreden, maar Jozefs gebeente is er begraven. Hij liet de kinderen Israëls zweren zijn beenderen niet achter te laten op de dag dat ze zouden terugkeren. Veertig jaar hebben ze die door de woestijn met zich meegedragen, tot ze het Heilige Land binnen gingen. (blz. 173)
–        ‘Voor de rabbijn bestond het verleden niet, dacht Beg. Het was even levend voor hem als het heden; de lage daad van een stamhoofd in de woestijn werd weerspiegeld in het bedrog van de mensenhandelaren die hij nu had ontmoet. Eergisteren of drieduizend jaar geleden maakte geen verschil voor hem” (blz. 234)
–        De geboorte van de baby van de vluchtelinge verwijst naar de geboorte van Jezus. Immers, ook Maria was op reis toen Jezus in den vreemde werd geboren. Jezus in een stal, de baby in een psychiatrische inrichting. Over de baby wordt het volgende gezegd: “In de Talmoed staat dat wie een leven redt, de mensheid redt. Er staat een “Joods leven”, maar waarom zou dat niet gelden voor de gojim?‘’ (blz. 275)

Slotzin

De wind suisde zacht langs de hellingen. Het was fris opeens. Beg ritste zijn jas dicht. De jongen voelde geen kou. Hij stond daar met de zon van het beloofde land op zijn gezicht en staarde uit over het golvende gras in de verte, de gele zee.

(*)

queeste
 zelfst.naamw.

 


zoektocht, speurtocht, onmogelijke opdracht mythologie

Voorbeeld:   ` Voorbeeld van een queeste is de zoektocht naar de Heilige Graal door de ridder Parzival in de Middeleeuwen.`

Een queeste roman is een roman waarbij een personage, meestal de protagonist, op een reis of tocht naar zijn verleden of een belangrijk object. In deze roman is Pontus erachter gekomen dat hij joods en hij gaat op zoek naar zijn verleden. Hij neemt contact met zijn zus, bezoekt een rabbijn, leest de Thora en veel andere dingen die hem dichter bij zijn doel brengen. Dat maakt deze roman tot een queeste roman, Pontus dat op zoek gaat naar zijn identiteit.
“De Meester zei: ‘Zolang je ouders nog leven, reis dan niet ver weg. Indien je op reis gaat, laat ze dan weten waar je naar tor gaat.” 

Deze motto past dan ook goed bij een queeste roman en dus ook bij deze roman